Al in het vroegste stadium van de Nieuwe Steentijd (Neolithicum) in het Oude Nabije Oosten, zo’n 12.000 jaar geleden, vinden we in opgravingen kleine beeldjes van mensen en dieren gemaakt van klei en steen. Ook in latere tijden blijven dergelijke figurines in gebruik. In de historische periodes kunnen we met zekerheid zeggen dat sommige van deze objecten goden en godinnen voorstelden. Naar analogie zijn voornamelijk de prehistorische vrouwelijke figurines vaak geïnterpreteerd als godinnen. Zelfs de vroegste figurines uit de Oude Steentijd in Europa, denk aan de beroemde Venus van Willendorf, zijn als onderdeel gezien van een ‘moedergodin’-cultus die schijnbaar universeel aanwezig was in het verleden. Maar zijn al deze figurines wel godinnen? Hoe kunnen we zo’n claim onderbouwen? Kunnen we überhaupt eenduidige interpretaties geven voor objecten die gemaakt en gebruikt zijn door compleet verschillende samenlevingen die door duizenden jaren en ontelbare generaties van elkaar gescheiden zijn?
In deze lezing zal de problematiek van dergelijke analogieën worden besproken, alsmede de problemen waar men tegenaan loopt bij het interpreteren van ‘betekenis’ in archeologische objecten. Deze problemen zijn zo mogelijk nog groter als men onderzoek doet naar prehistorische periodes, waarvan we vaak weinig weten over immateriële aspecten van het leven zoals bijvoorbeeld geloof. Toch kunnen we veel zeggen over figurines door gedegen archeologisch onderzoek dat zich richt op de materiële aspecten van figurines: hoe ze zijn gemaakt, hoe ze zijn gebruikt en in welke contexten we ze terugvinden. Twee Neolithische sites zullen dienen als voorbeeld voor deze holistische manier van onderzoek naar figurines: Tell Sabi Abyad in Syrië en Çatalhöyük in Turkije.
Lezing EOL
Bron afbeelding: Goden van klei? Hoe kunnen we Neolithische figurines interpreteren? – Ex Oriente Lux