Anton van Hooff
Grote oorlogen brengen grote figuren voort, zoals in de Tweede Wereldoorlog Rommel, Zjoekov, Montgomery en Eisenhower. In Livius’ beschrijving van de Tweede Punische Oorlog botsen de persoonlijkheden van Hannibal en Scipio. Aan het begin van boek 21 wordt Hannibal voorgesteld als behept met ‘onmenselijke wreedheid, meer dan Punische onbetrouwbaarheid, geen enkel gevoel voor waarheid of heiligheid, geen enkel ontzag voor de goden, geen eerbied voor een eed, geen morele principes’ (inhumana crudelitas, perfidia plus quam Punica, nihil veri, nihil sancti, nullus deum metus, nullum ius iurandum, nulla religio). Hij zou al als jongen vijand met Rome hebben gezworen. Ondanks dit vernietigende morele oordeel erkent Livius wel Hannibals leiderskwaliteiten. Veel sterker doet dat de bron die hij gebruikte, de Historiai van de pragmatische historicus, de Griek Polybios. Deze legt de nadruk op Hannibals anginoia (van ‘dichtbij’ en ‘geest’) Hij was een leider die er steeds ‘bovenop’ zat: alert, gewiekst, vindingrijk. Het verloop van Hannibals veldtocht, zoals die in de voordracht wordt geschetst, brengt deze kwaliteiten ontegenzeggelijk aan het licht. Scipio daarentegen moest het hebben van zijn haast goddelijke zending: zo zou bij de inname van Cartagena Neptunus hem ter wille zijn geweest – een slim staaltje van ‘politieke theologie’, vindt Polybios.