Tirannenmoord lijkt te zijn voortgekomen uit een gevoel van urgentie bij de auteur over het huidige politieke klimaat. Anton van Hooff, voormalig hoofddocent Oude geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen, heeft zijn politieke engagement aangewend om in dit boek nadrukkelijk de link te leggen tussen de oudheid en de eigen tijd: sic semper tyrannis – ‘zo steeds met tirannen’?
De ondertitel van het boek luidt ‘Van Caesar tot Hitler’, dus opent Van Hooff met de aanloop tot de moord op de dictator van Rome in 44 v.Chr., om het boek af te sluiten met een gedetailleerd verslag van een moordaanslag op Adolf Hitler in 1939 door de lang miskende einzelgänger Georg Elser. Toch komen ook eerdere en latere alleenheersers aan de orde. Er wordt teruggegrepen op het klassieke Athene, waar Harmodios en Aristogeiton als vroegste tirannendoders een cultstatus verwierven na 510 v.Chr. Hun moordaanslag op de Atheense tirannenzonen Hippias en Hipparchus slaagde echter maar half, en was bovendien veel meer ingegeven door persoonlijke motieven dan door politieke argumenten. Als zodanig is de episode eigenlijk kenmerkend voor het ongrijpbare onderwerp van Van Hooff: tirannenmoord blijkt nog niet zo eenvoudig te definiëren, laat staan succesvol uit te voeren.
Algemene kenmerken zijn er wel, betoogt de auteur: tirannenmoord behoeft in elk geval een tiran als (beoogd) slachtoffer, dat wil zeggen een alleenheerser die op een gewelddadige manier en onwettig aan de macht is gekomen. Bovendien dient de dood van de desbetreffende heerser een omwenteling van het regime als gevolg te hebben gehad, en waar dat niet is gelukt – dat blijkt meestal het geval – moet die overweging in elk geval hebben meegespeeld bij de dader(s). De meeste tirannen stierven in bed, signaleert Van Hooff. Toch rollen er koppen op vrijwel elke pagina van Tirannenmoord. Het gaat dan om politieke moorden van verscheidene categorieën, waartegen tirannenmoord kan worden afgezet. Treffend is de rol van Brutus die als republikeinse rode draad door de geschiedenis kan worden getraceerd, en bijzonder onderhoudend is het stuk over ‘retorische tirannen’ (56-61), waarin antieke argumenten van retoren voor of tegen een fictieve tirannendoder in een rechtszaak uit de doeken worden gedaan. Een heldere bespreking van het cesarisme kon vanzelfsprekend niet ontbreken.
Van Hooff laat zich leiden door wat hij bij de lezer bekend veronderstelt en hij wijdt uit over wat daar niet onder valt, of over wat hij graag uitgebreider wil uiteenzetten. Horatius Cocles wordt daarom slechts genoemd (p. 40), terwijl Damocles (van het zwaard) relatief veel ruimte krijgt in de verhandeling over de tiran Dionysius I (p. 67-69). Het boek staat door de keuzes van de meesterverteller boordevol relevante en minder relevante feiten en weetjes, en is rijk geïllustreerd. Om die reden is het vrijwel zeker dat er voor iedereen die dit breed georiënteerde boek oppakt,
iets interessants in zal staan.