Christiaan Caspers
Voor de kinderen van zijn Engelse vriend Thomas More stelde Erasmus een commentaar samen bij het Latijnse gedicht Nux (‘de Walnootboom’), dat destijds ten onrechte doorging voor een werk van Ovidius. In de Nux beklaagt een walnootboom zich over de voorbijgangers die hem met stenen bekogelen om hem zijn vruchten te doen prijsgeven. Dit onbenullige gegeven wordt door de anonieme Ovidius-imitator geestdriftig uitgewerkt, maar de omvang en kwaliteit van het gedicht staan niet in verhouding tot de enorme hoeveelheid geleerde notities en vermakelijke uitweidingen die Erasmus erbij op weet te dissen.
Een vergelijking met Nabokovs roman Pale Fire dringt zich op: net zoals daar het gedicht van John Shade verzwolgen raakt in de manische annotaties van Dr. Kinbote, zo slokt Erasmus’ schijnbaar didactische commentaar het gedicht dat hij als onderwerp koos geheel op. In deze lezing – een parergon bij een vertaling van het Nux-commentaar (in voorbereiding) – kijken we naar Erasmus’ bedoelingen: hoe serieus moeten we deze nemen? Wat is de relatie met de Lof der Zotheid, die Erasmus aan More zelf opdroeg? Is de humanistische commentaartraditie wel zo onschuldig als zij lijkt?